Het meisje stond midden in het donkere bos. Haar bruine ogen strak vooruit gericht. Haar haren zaten in twee vlechten. Een verscheurd kleed hing rond haar lichaam. Meer droeg ze niet deze keer. Wel nog een ketting dat ze van haar vader had gekregen, ooit. Nu lag hij op sterven, maar dat kon haar niet veel schelen. Ze waren in hun kamp anders. Ze huilden niet als iemand stierf. Ze verbrandden hem en er was feest. Of er heerste alleen stilte, meer niet. Niet blij, niet droef, normaal. Nouja, in hun kamp noemden ze dat dus normaal. Het meisje grijnsde bij de gedachte. Als haar vader stierf, kon ze vast het kamp overnemen. Dat was super. Perfect gewoon. Imaya liep rond een boom en floot luid. Ze wachtte op haar hengst. Het was een hele grote gespierde hengst. Hij was pikzwart met lange manen en staart. Een paar keer in het jaar sneed ze zijn manen kort, als een hanenkam. Dat was meestal als er oorlog op komst was. Hij had wat rode verf op zijn lichaam om te tonen dat hij van haar was. Ze grijnsde bij de gedachte. De hengst paste helemaal bij haar. Ze toonde geen liefde voor paarden, ze was streng. Ze was stil en strafte een paard. Vroeger werd hij vaak gestraft. Nu was hij het perfecte paard. Het kon hem niets schelen als ze hem uitschold. Hij was trots om een echt oorlogspaard te zijn. Trotsheid en slechtheid vloeide door zijn aderen. Hoefstappen klonken en het meisje keek naar de duisternis. Een grijns sierde haar lippen en ze knikte naar het grote paard. "Daar ben je."
Voor mijn paard, als ik hem heb ;3