Vermoeit sjockte de grote jongen door het warme zand. Hij was echt doodop maar zijn doorzettingsvermogen was nogsteeds sterker dan zijn vermoeidheid. Hij staarde in het rond, opzoek naar datgene waar hij voor gekomen was in dit helse gebied. Een speciaal plantje wat echt alleen hier groeide. Het leek op een cactus maar was het toch niet. Het sap van deze plant ontsmette een wond vrijwel direct nadat je het erop deed en na een week was zelfs de diepste wond alweer bijna genezen. In het kamp van zijn vader was er genoeg, maar dit was net zoals de rest in vlammen opgegaan. Het zand begon er steeds zachter uit te zien, het werd steeds aantrekkelijker om lekker op te gaan rusten. Maar als hij dat zou doen zou hij hier terplekke uit gaan drogen en gekgenoeg had hij daar niet bepaald zin in. Na een tijdje zag hij een plantje dat er verdacht veel op leek. Hij keek ernaar en wist bijna zeker dat het het plantje was. Hij pakte een paar van de buisjes die hij bij zich had en sneed de plant open. Hij liet het sap in de buisjes druppelen en zorgde dat het er ook niet meer uitging. Toen hij genoeg had kwam hij weer overeind en sjockte levenloos verder. Hij keek op naar de horizon en dacht iets te zien, een rots als hij het goed had. Nou maar hopen dat het geen verbeelding was. Hij liep verder en verder totdat hij er eindelijk bij uit kwam. Hij ging zitten aan de schaduwkant van de grote rots zonder er ook maar enig benul van te hebben dat er nog iemand was, zo dichtbij hem.